Markante Verhalen

Een ‘brute’ sociëteit: ruig, eerlijk, functioneel

Foto: Roderik van Nispen (1994) info@fotograaf.org


Over het ontwerp van onze Sociëteit – en de visie erachter

Door Willem-Frederik Metzelaar (1987)

Het is een goede traditie om af en toe op de schouders van je voorgangers – zoals Bernard Noorduyn (1972) en Jan van den Bosch (1958) – te gaan staan en er op basis van hun werk iets bijzonders uit te lichten over de studentenvereniging. Vandaag is dat de plek waaraan velen van ons – gelukkig – goede herinneringen hebben. En hoewel niet iedereen het gebouw van de studentenvereniging kan waarderen, valt er wel het een en ander over te vertellen. Het gebouw past in een architectuurstroming, het ‘Brutalisme’.

Sommigen hebben de film *The Brutalist* gezien. Wat maakt dit epische immigrantendrama met Adrien Brody en Guy Pearce plus een ultieme bioscoopervaring zo bijzonder? Voor mij: de architectuur. Ergens in de mist van mijn geheugen had ik opgeslagen dat de Sociëteit een brutalistisch ontwerp was. En omdat ik wel iets over de klepel had gehoord ben ik op zoek gegaan naar de klok; wat er over deze stijl te vinden is en hoe de Sociëteit in die architectuurstroming past. Ik kwam twee artikelen tegen, geschreven door eerdergenoemde oud-leden, en werd gesterkt door het stuk in FD Persoonlijk dat op zaterdag 3 mei op de deurmat plofte. Bovendien vond ik nog een stuk van Norman Schreiner (1962), die in het kort de huisvestingen van het RSC en de RVSV beschrijft, alsook de inhuizing van de RVSV op 23 maart 1972. Waarna in 2017 beide studentenverenigingen besluiten te fuseren.

Het Brutalisme, ‘onze’ Sociëteit en de oorspronkelijke EUR-campus: onlosmakelijk met elkaar verbonden. Veel leesplezier!

Een plek met geschiedenis
De sociëteit van het RSC-RVSV bevindt zich sinds de zomer van 1969 op de hoek van de Willem Ruyslaan en de Robert Baeldestraat in Kralingen. De campus van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) op Woudestein werd in 1973 officieel geopend, maar de eerste gebouwen waren al vanaf 1968 in gebruik.

Een architect met visie
De totstandkoming van het nieuwe gebouw begon met een tip van prof. mr. P. Sanders: “neem contact op met Jaap Bakema”.In de vroege jaren zestig waren het RSC en de RVSV nog afzonderlijke verenigingen. De EUR had vanaf 1963 enige nieuwe faculteiten geopend en bovendien het voornemen in 1968 te verhuizen naar Woudenstein. De verwachting was dat hierdoor - en bovendien ook vanwege de komst van de naoorlogse zogeheten ‘geboortegolf’ - de studentenpopulatie zou toenemen. Het RSC had een nieuwe sociëteit nodig en de jonge Lustrumcommissie 1963 werd gevraagd het voorwerk te doen. Via de tip van prof. Sanders kwamen Jaap Wertheim (1958) en Jan van den Bosch (1958) in contact met architect ir. Jaap Bakema — toen al een toonaangevende figuur in de Nederlandse wederopbouw en internationaal actief.

Wat opvalt, is hoe grondig Bakema zich verdiepte in het sociëteitsleven. Hij had nog nooit een sociëteitsgebouw ontworpen, en nam die leemte serieus. Niet door te lezen of vragenlijsten te sturen, maar door zélf te gaan kijken. Hij werd uitgenodigd om op donderdagavonden — de drukste borrelavonden — anoniem mee te draaien in de toenmalige sociëteit aan de Eendrachtsweg. Vanuit de derdejaarskring observeerde hij het gedrag van de leden, het gebruik van ruimtes, de dynamiek van ontvangst en ontmoeting, stilte en rumoer.

Pas na twee of drie van die avonden gaf hij aan dat hij “een idee begon te krijgen”.

Bakema’s aanpak zegt veel over zijn architectuuropvatting: hij ontwierp niet vanuit een vooraf bedachte vorm, maar vanuit gebruik. Voor hem stond de functie — het “leven dat zich binnen de muren zou afspelen” — altijd voorop. Dat past naadloos in zijn bredere visie als boegbeeld van het brutalisme en het zogenoemde structuralisme, waarin de mens en diens bewegingen de maat zijn van het gebouw. Ruimten moesten robuust zijn, maar ook flexibel en levend.

Een ander detail uit het verhaal van Jan van den Bosch (1958) onderstreept Bakema's pragmatische visie: de bouw werd zó opgezet dat een extra verdieping later zou kunnen worden toegevoegd. Niet alleen toekomstgericht, maar ook een vorm van eerlijke, open architectuur — typisch Bakema.

Brutalisme: ruig, eerlijk, functioneel
Het gebouw van de Sociëteit past in een bouwstijl die in de jaren ’50, ’60 en ’70 populair was: het brutalisme. Een stijl die je niet meteen omarmt vanwege haar schoonheid, maar die je leert waarderen om haar intentie. Brutalistische gebouwen proberen niets mooier voor te stellen dan het is. Wat je ziet is wat het is: beton, staal, glas. Constructie is geen verborgen achtergrond, maar een zichtbaar en trots onderdeel van het ontwerp.

Ons sociëteitsgebouw toont die kenmerken onmiskenbaar: de betonnen gevels zonder opsmuk, het strakke ritme van ramen en volumes, de indeling die gericht is op gebruik en ontmoeting. Je zou het sober kunnen noemen, maar dat doet geen recht aan de doordachtheid van het geheel. Elk onderdeel van het gebouw is gericht op functioneren: borrelen, eten, vergaderen, rituelen, stilte en rumoer — het gebouw faciliteert het allemaal zonder zich op te dringen.

Het is geen toevalligheid dat dit ontwerp afkomstig is van Jaap Bakema, een architect die het brutalisme benaderde vanuit een sterk sociaal ideaal. Voor hem was architectuur geen kunst om bewonderd te worden, maar een dienst aan de samenleving. Hij wilde gebouwen maken die het gemeenschapsleven ondersteunden — open, eerlijk, en in verbinding met hun gebruikers. Zijn werk aan onze sociëteit is daar een helder voorbeeld van: een gebouw dat niet óver de leden heen is gebouwd, maar ín het leven ván de leden.

Brutalisme is vaak in verband gebracht met publieke gebouwen: universiteiten, stadhuizen, theaters, metrostations. Daar hoort onze Sociëteit ook bij. Niet als overheidsgebouw, maar als huis van een gemeenschap. En hoewel het gebouw sinds de jaren ’70 langzamerhand is ingebouwd door de stad, behoudt het nog steeds zijn kracht. Het heeft karakter, juist doordat het compromisloos is. Niet ontworpen om modieus te zijn, maar om te blijven staan.

Een bouwstijl met wortels in idealen
Het brutalisme ontstond vlak na de Tweede Wereldoorlog, in een periode waarin Europa herbouwde.

Brutalisme is meer dan ruw beton en massieve vormen. Het is een stijl die voortkomt uit een diepgewortelde overtuiging: dat architectuur eerlijk, functioneel en sociaal moet zijn. De wortels ervan liggen in het naoorlogse Europa, waar wederopbouw niet alleen een technische, maar ook een morele opdracht was.

De naam komt van het Franse aanduiding béton brut – letterlijk: ruw beton – en werd bekend dankzij de Zwitsers-Franse architect Le Corbusier, wiens Unité d’Habitation in Marseille (1952) als blauwdruk diende voor vele brutalistische gebouwen. Daarin verwerkte hij wooneenheden, straten, daken en voorzieningen in één sculpturaal geheel – een “leefmachine”, zoals hij het noemde.

In Groot-Brittannië gaven Alison en Peter Smithson de stijl haar naam: New Brutalism. Zij streefden naar architectuur die zichtbaar maakte hoe een gebouw werkt en leeft. Geen versiering, geen façade, maar structuren die je de waarheid vertellen – over hun functie, materiaal en gebruikers. Die benadering sprak aan bij jonge architecten die genoeg hadden van glad modernisme.

In Nederland vond het brutalisme vooral weerklank in steden als Rotterdam, waar de noodzaak tot wederopbouw groot was. Architecten als Jaap Bakema, Huig Maaskant en Herman Hertzberger zetten de toon. Zij bouwden robuuste gebouwen voor de publieke ruimte: stadskantoren, theaters, universiteiten en – inderdaad - sociëteiten. Het ging hen niet om esthetiek, maar om het ondersteunen van maatschappelijke structuren – letterlijk en figuurlijk.

Brutalisme is dus geen stijl die wil behagen. Het dwingt. Het confronteert. En daardoor wordt het vaak pas met terugwerkende kracht gewaardeerd. Wat in de jaren ’80 en ’90 als lomp of verouderd gold, wordt nu opnieuw gezien als monumentaal, radicaal en zelfs poëtisch. Vooral jongere generaties herontdekken het brutalisme via sociale media en architectuurtours: als authentiek, eerlijk en eigenzinnig.

Onze Sociëteit en het oorspronkelijke deel van de EUR-campus maken deel uit van die geschiedenis. Niet ontworpen om mooi te zijn, maar om gebruikt te worden. Gebouwd voor generaties studenten, opgetrokken uit overtuiging – en nog altijd springlevend.

Van grasveld tot stadsblok
Waar in 1969 nog een open veld naast de Sociëteit lag – geliefd bij leden voor sport en ontspanning – is inmiddels een dichtbebouwde stadswijk ontstaan. Dat open veld, ooit gebruikt voor potjes voetbal, spontane picknicks en zelfs voorjaarsintochten, vormde een natuurlijke buffer tussen het brutalistische gebouw en de rest van Kralingen. Het gaf de Sociëteit ruimte om te ademen.

Maar Rotterdam zou Rotterdam niet zijn als elk open stuk grond vroeg of laat een nieuwe bestemming krijgt. In de jaren zeventig begon de aanleg van de metro, een ingreep die grote impact had op de oostelijke stadsdelen. Tunnels werden gegraven, straten verlegd, en gebouwen gesloopt. Tegelijkertijd zette de stadsvernieuwing in Kralingen door. Wat eerder een randgebied was, werd ineens een centrale schakel tussen wijk en infrastructuur.

Het geliefde veld achter de Sociëteit verdween onder nieuwbouw. Appartementenblokken en voorzieningen vulden het open gebied op. Daarmee werd de Sociëteit letterlijk ingekapseld door de stad. Van vrijstaand monument veranderde het gebouw langzaam maar zeker in een verborgen enclave. Voor buitenstaanders is het tegenwoordig moeilijker te zien, maar wie eenmaal binnen is, merkt dat de geest van die open ruimte nog altijd rondwaart.

Die overgang – van open veld naar stadsblok – is typerend voor de ontwikkeling van Rotterdam zelf. Een stad die blijft groeien, verdichten, vernieuwen. En waarin gebouwen als de Sociëteit niet verdwijnen, maar zich aanpassen aan hun nieuwe omgeving, zonder hun oorspronkelijke karakter te verliezen.

Niet mooi. Wel bijzonder.
Misschien vind je het gebouw niet mooi. Dat mag. Maar bijzonder is het zeker...


COLUMN - Gebogen hoofden
23mei

COLUMN - Gebogen hoofden

COLUMN Door Norman Schreiner (1962) Het huidige openbare leven toont ons vele gebogen hoofden. Een gebogen hoofd interpreteren wij...

COLUMN - Ja maar...
18apr

COLUMN - Ja maar...

  COLUMN door Norman Schreiner (1962)   Zo langzaamaan stromen de terrasjes weer vol. Deze buitenplekken bieden de ideale gelegenheid om...

Reacties

Log in om de reacties te lezen en te plaatsen