Markante Verhalen

De Oorsprong van het Gaudeamus Igitur

[Foto: Erasmus Universiteit Rotterdam]

Uit de Oude Doos...

 

Achtergronden van het Io vivat en het Gaudeamus igitur.
Deel II: Gaudeamus igitur.

Door Maxime Kaplan (1972)

Ter herhaling: op de website van het Rotterdamse Stadsarchief is een geluidsfragment te vinden van de opening van het academisch jaar door prof. dr. B. Leijnse, rector-magnificus van de Erasmus Universiteit Rotterdam. De heer Bart Leijnse (1925-2017), rector magnificus in de jaren 1975-1979, was in vivo erelid van het RSC. Het betrokken geluidsfragment betreft ‘Gezang door studenten’, en is volgens het Stadsarchief te dateren op 11 september 1978. Zie voor de link:

https://hdl.handle.net/21.12133/F72276C2D2F14556BB2B00DFB8B22EFD

Bij het afspelen zijn het Io vivat en het Gaudeamus igitur duidelijk te horen. Het als eerste te horen Io vivat is te koppelen aan de toenmalige intocht van het College van Senaat en bestuur van het RSC (knorrenclubs worden, uiteraard, niet beschouwd hierbij), en het als volgende te horen Gaudeamus igitur is te koppelen aan het toenmalige cortège van de hoogleraren. Aan het gezang is voor de goede verstaander duidelijk te herkennen dat de zangers corpsleden zijn en geen knorren. In het vervolg van deze petite histoire zal ik dit nader verklaren; eveneens zal in dit vervolg aandacht worden besteed aan het toch ietwat aparte begin van het Io vivat, het woord ‘Io’. Het stuk over de beide liederen is verdeeld in twee delen: deel I gaat over het Io vivat en deel II gaat over het Gaudeamus igitur. Deel I is de vorige keer aan bod geweest [https://www.verenigingwalhalla.nl/walhalla-nieuws/interviews-artikelen/interviews-artikelen/de-oorsprong-van-het-io-vivat], deel II volgt nu hierna.

Opgemerkt vooraf wordt dat informatie over beide liederen overvloedig is te vinden mede via het internet. Vorige keer ben ik begonnen met het Io vivat en met vooral de geschiedenis ervan, waarna deze keer ik aan het Gaudeamus igitur toekom. Er is overigens zoveel over te vermelden dat ik nood­gedwongen met grote onwetenschappelijke stappen erdoorheen ga, waardoor wat zal volgen zeker geen uitputtende behandeling zal zijn.


Gaudeamus igitur
De volledige hedendaagse tekst van het Gaudeamus igitur is verdeeld over zeven coupletten, waarvan gewoonlijk alleen het eerste en het vierde couplet worden gezongen bij het tegenwoordig gemengde RSC. Ik geef hier de betrokken tekst weer van deze twee coupletten (de Nederlandse weergaven van de teksten hierna zijn telkens tentatief en van mij afkomstig):

Gaudeamus Igitur (Laten wij toch vrolijk zijn)
Iuvenes dum sumus! (Zolang wij jongelingen zijn!)
Gaudeamus Igitur (Laten wij toch vrolijk zijn)
Iuvenes dum sumus! (Zolang wij jongelingen zijn!)
Post iucumdam iuventutem (Na een aangename jeugd)
Post molestam senectutem (Na een zware ouderdom)
Nos habebit humus (Zal de aarde ons hebben)
Nos habebit humus (Zal de aarde ons hebben)

Vivat academia (Leve de universiteit)
Vivant professores! (Leve de hoogleraren!)
Vivat academia (Leve de universiteit)
Vivant professores! (Leve de hoogleraren!)
Vivat membrum quodlibet (Leve het lid, welk dan ook)
Vivant membra quaelibet (Leve de leden, welke dan ook)
Vivant senatores! (Leve de senatoren!)
Vivant senatores! (Leve de senatoren!)

Een weergave hiervan, gezongen door het Ouwepoepenkoor, is te beluisteren: https://www.verenigingwalhalla.nl/_media/2053035/0d40a46bcd99445d9091ce02a3a25344/view

Interessant is het einde van het hier weergegeven lied: 'Vivant senatores'. Dit is voor ons de RSC-versie, want in de 'gewone' moderne versie staat op deze plaats 'Semper sint in flore!' ('Mogen zij altijd in welvaren zijn!'); deze laatste vorm zal dus gezongen worden door knorrenclubs, terwijl ons aller RSC `Vivant senatores' zingt. In de geluidsopname van de opening van het academisch jaar in 1978, zoals naar verwezen is in het begin van dit stuk, wordt duidelijk 'Vivant senatores' gezongen, waarmee zonder twijfel te herkennen is dat het corpsleden zijn die er zingen en niet eventueel aanwezige knorren.

De volledige hedendaagse tekst van het Gaudeamus igitur, met alle zeven coupletten is overigens mede te vinden via: https://nl.wikisource.org/wiki/Gaudeamus_igitur

Net als bij het Io vivat heb ik de oudste corporale versie van het Gaudeamus igitur eveneens gevonden in de Groninger uitgave uit 1817. In deze bundel is het Gaudeamus igitur het lied nummer 44; het is genaamd 'Vita nostra brevis est', en het kent acht coupletten. Ik laat deze coupletten volgen:

Vita nostra brevis est (Ons leven is kort)
Brevi finietur (Het zal in korte tijd eindigen)
Venit mors velociter (De dood komt snel)
Rapit nos atrociter (Hij rukt ons wreed weg)
Nemini parcetur (bis) (Niemand zal worden gespaard - bis)

Gaudeamus igitur (Laten wij toch vrolijk zijn)
Iuvenes dum sumus (Zolang wij jongelingen zijn)
Post jucundam iuventutem (Na een aangename jeugd)
Et molestam senectutem (En een zware ouderdom)
Nos habebit humus (bis) (Zal de aarde ons hebben - bis)

Ubi sunt, qui ante nos (Waar zijn zij die voor ons)
In mundo fuere? (Op aarde zijn geweest?)
Vadite ad superos (Gaat naar de hemel)
Transite ad inferos (Gaat heen naar de hel)
Quos si vis videre (bis) (Als je die wilt zien - bis)

Vivat academia! (Leve de universiteit!)
Vivant professores! (Leve de hoogleraren!)

Vivat membrum quodlibet! (Leve het lid, welk dan ook!)
Vivant membra quaeklibet! (Leve de leden, welke dan ook!)
Vivant Senatores! (bis) (Leve de Senatoren!- bis)

Vivant omnes virgines (Leve alle meisjes)
Faciles, formosae! (Gewillig en mooi!)
Vivant et mulieres (bis) (Leve ook de vrouwen! - bis)
Bonae, laboriosae! (bis) (Goed, hardwerkend! - bis)

Vivat nostra Patria! (Leve ons Vaderland!)
Et qui illam regit! (En wie dit bestuurt!)
Vivat nostra civitas! (Leve onze samenleving!)
Maecenatum caritas (De vrijgevigheid van de begunstigers)
Quae nos hic protegit! (bis) (Die ons hier beschermt! - bis)

Deus justos protegit (Laat God de rechtvaardigen beschermen)
Morans quamvis annos (Ook al is het jaren durend)
Impiis irascitur (Laat hij vertoomd worden op de goddelozen)
Ac funesta sequiter (En laat de dodelijke vergelding)
Nemesis tyrannos (bis) (De despoten ten deel vallen - bis)

Pereant, qui contra fas (Laten ten onder gaan, zij die tegen het recht)
Regnant ut leones (Besturen als de leeuwen)
Libertatis oppressores (De onderdrukkers van de vrijheid)
Terrarumque vastatores (En de verwoesters van de landen)
Pereant latrones! (bis) (Laat de schurken ten onder gaan! - bis)

Opvallend is dat niet het eerste maar het tweede couplet hier begint met het Gaudeamus igitur, en dat het eerste couplet, inderdaad in overeenstemming met de titel in de Groninger bundel, weinig vrolijk verwijst naar de korte duur van het menselijk leven. Voorts zijn het zevende en het achtste couplet in deze uitgave bijzonder, en deze komen ook niet terug in de hedendaagse versie van het Gaudeamus igitur; bovendien is het huidige zevende couplet in de versie van 1817 afwezig. Tevens is het opmerkelijk dat aan het einde van het vierde couplet eveneens hier 'Vivant Senatores!' was te zingen, dus mogelijk is dit toen al als corporale versie gezien, omdat op deze plaats het 'Semper sint in flore!' ('Mogen zij altijd in welvaren zijn!') in die tijd al de overigens te gebruiken tekst was.

In de tijd van de Groninger versie waren tekst en melodie van het Gaudeamus igitur nog relatief nieuw. De volledige definitief te noemen melodie is pas vastgelegd in 1788, in een boek genaamd Lieder für Freunde der geselligen Freude, hoewel de melodie ouder zou zijn en sporen ervan mogelijk al zouden stammen uit de zestiende eeuw. Met betrekking tot de tekst, pas in 1781 was deze in een 'gemoderniseerde' uitgave verschenen in een bundel Studentenlieder, van de hand van Christian Wilhelm Kindleben (1748-1785). Kindleben had de eerder bestaande teksten gemoderniseerd, naar hij in zijn bundel verklaart op p. 56 in een voetnoot: 'Ich habe mich genöthigt gesehen, dieses alte Burschenlied umzuschmelzen, weil die Poesie, wie in den meisten Liedern dieser Art, sehr schlecht war; indeß hat es doch ziemlich sein antikes Ansehen behalten, obgleich einige Verse ganz weggelassen sind, wodurch der Wohlstand beleidigt wurde, und welche nach den akademischen Gesetzen nicht offentlich abgesungen werden dürfen.'

Kindlebens versie is in beginsel dezelfde als de ons bekende hedendaagse versie, en is intussen - anders dan het Io vivat, dat toch vooral tot het Nederlandse taalgebied is beperkt gebleven - een toch wel wereldwijd bekend studentenlied en academische hymne geworden, met tevens vertalingen in talloze talen, tot in het Esperanto en klassiek Grieks toe. Ook hebben diverse componisten muziekstukken gewijd, in ieder geval ten dele, aan het Gaudeamus igitur, waarvan de Akademische Festouvertüre (Op. 80) van Johannes Brahms (1833-1897), geschreven naar aanleiding van de verlening van een eredoctoraat aan hem door de toenmalige Universität von Breslau - tegenwoordig de Universiteit van Wroclaw - vermoedelijk wel de bekendste is. Ook een Studenten Polka (Op. 263) van Johann Strauss jr. (1825-1899) is te noemen, alsmede de opera Doktor Faustus van Ignaz Walter (1755-1822), maar er waren er meer. Voorts zijn wereldwijd vele boeken en andere geschriften tenminste gedeeltelijk eraan gewijd; hiervan als slechts een enkel aardig voorbeeld: in een Römisch-Juristisches Gesangbuch, uitgekomen in 1824 en toegeschreven aan Wilhelm Ludwig Demme (1801-1878), bevinden zich in het Duits weergegeven stukken uit het Romeinse recht, uit het Corpus iuris civilis; deze stukken zijn ieder gekoppeld aan een lied. Op pp. 146-148 gaat het over 'Rechte des Eigenthums in seinen verschiedenen Arten', en de koppeling is daar met het Gaudeamus igitur, waaruit geconcludeerd kan worden dat eigendom inderdaad wel iets moet zijn om zich over te verheugen, iets dat ongetwijfeld niet zal verbazen in onze 'bakermat der economen'. Eveneens in diverse films komt het lied voor, zoals in ‘The Wizard of Oz’ uit 1939 of in ‘Der Musterknabe’ uit 1963, en bovendien ontstonden eigen interpretaties van het Gaudeamus igitur, bijvoorbeeld de Groninger versie van 1817 en een 'Räuberlied' van Friedrich Schiller (1759-1805), of in een boek van Karl May (1842-1912) met zijn hoofdpersonen Winnetou en Old Shatterhand - beiden trouwens tevens bekend van een oude limerick ('Te laat, te laat, sprak Winnetou …') - waar een van de overige romanfiguren komt met een eigen, hier maar niet te vertalen, versie van het Gaudeamus igitur:

Gaudeamus, Igelkur,
Juvenal kaut Humus!
Gaugamela, Inventur,
Pflaumenboom ist Prunus.

Een ander aardig voorbeeld is gevonden bij een toenmalig medisch jubileum:

Gaudeamus igitur (Laten wij toch vrolijk zijn)
Juvenes de novo (Jongelingen opnieuw)
Non curamus senectutem (Wij bekommeren ons niet om de ouderdom)
Celebramus juventutem (Wij vieren de jeugd)
Iterum ab ovo (Wederom vanaf het ei)

Ook bij het RSC bestond trouwens naast de officiële versie tevens een 'natuurversie' van het lied, zoals ik mij vaag herinner uit die tijd:

Goudriaan heeft syfilis,
Hij moet naar de lullensmit!

In de betrokken liederenbundel was hieraan volgens mij toegevoegd: 'Tekst verkrijgbaar bij het College'...

Vóór Kindlebens uitgave bestond het Gaudeamus igitur blijkbaar in vele vormen en zonder echt vaste melodie. De tekst was soms somber, en een deel van Kindlebens modernisering heeft kennelijk mede eruit bestaan dat hij teksten van een of meer oudere en vrolijke studentenliederen definitief combineerde met de indertijd soms ietwat sombere toen bestaande versie van het Gaudeamus igitur, waarmee Kindleben het vernieuwde Gaudeamus igitur definitief tot het vrolijke studentenlied maakte dat het nu is; het is niet uit te sluiten dat dit ook de redding is geweest van het lied.

Teruggaande in de tijd, volgens een publicatie uit 1894, Deutscher Liederhort, derde deel, p. 489, is de oudste tekstversie van het als zodanig bekende eigenlijke Gaudeamus igitur verschenen ergens tussen 1723 en 1750, en wel in drie coupletten, met de volgende tekst:

Gaudeamus igitur (Laten wij toch vrolijk zijn)
Juvenes dum sumus (Zolang wij jongelingen zijn)
Post modestam senectutem (Na een zware ouderdom)
Nos habebit tumulus (Zal de grafheuvel ons hebben)

Ubi sunt, qui ante nos (Waar zijn zij, die voor ons)
In mundo vixere? (Op de aarde hebben geleefd?)
Abeas ad tumulos (Laat jij weggaan naar de grafheuvels)
Si vis hos videre (Als je dezen wilt zien)

Vita nostra brevis est (Ons leven is kort)
Brevi finietur (Het zal in korte tijd eindigen)
Venit mors velociter (De dood komt snel)
Neminem veretur (Hij vreest niemand)

Een interessante toevoeging bij deze versie is het bijschrift in de Deutscher Liederhort:

'Sammlet in den grünen Jahren eurer Wollust Blümelein;
Denn nach den verflossenen Jahren müssen wir des Todes sein.'

In ieder geval, in deze oudste versie zijn de vrolijke woorden Gaudeamus igitur gekoppeld aan een droeve rest van het lied. De inspiratiebron van deze combinatie was mogelijk een gezang uit 1717 van Johann Christian Günther (1695-1723), 'Brüder, laßt uns lustig sein', zie voor de tekst: https://www.volksliederarchiv.de/brueder-lasst-uns-lustig-sein-gaudeamus-igitur/

En zie voor een gezongen versie:
https://www.youtube.com/watch?v=7WxyT7IeAq8

Voor dit lied is overigens eveneens te verwijzen naar de Deutscher Liederhort, en Günthers gezang wordt hier genoemd als 'die älteste deutsche Übertragung des Gaudeamus'. Wat hiervan ook zij, het wordt uit de tekst van Günthers coupletten duidelijk dat eveneens hier er een koppeling is tussen vrolijkheid en droefheid, maar de vrolijkheid overheerst, en de droefheid lijkt voort te komen uit een of meer hierna te noemen voorlopers van het Gaudeamus igitur. Het lijkt dan ook erop dat een dergelijke voorloper de inspiratiebron moet zijn geweest voor Günthers Duitstalige vrolijke lied; hierbij kan het zijn dat 'Gaudeamus igitur' als uitdrukking afkomstig is van een onbekende oudere Latijnse tekst die door Günther op eigen manier in het Duits is vertaald, maar het is eveneens zeer wel mogelijk dat hier de Duitse begintekst als eigen vrolijke noot van Günther zelf afkomstig is en dat deze mooie Duitse bewoordingen achteraf zijn vertaald in het Latijn tot Gaudeamus igitur, en aldus bij de oudste versie van het Gaudeamus igitur zijn terechtgekomen, waarna deze later door Kindleben zijn overgenomen, al dan niet met ook verder gebruikmaking van Günthers lied. Het is dan ook niet uit te sluiten dat Günther de initiator is geweest van het vrolijke Gaudeamus igitur, en dat Kindleben hierop is voortgegaan.

Het woord 'gaudeamus' zonder 'igitur' hoeft vanzelfsprekend geen betekenis te hebben voor het ons zo bekende studentenlied. Zo was er vanwege het huwelijk in 1525 van de reformator Maarten Luther (1483-1546) een spotlied dat begon met 'Gaudeamus cum iubilo' (Laten wij ons verheugen met gejuich), en ook is er uit de liturgie te noemen de introïtus 'Gaudeamus omnes' (Laten wij ons allen verheugen). De vroegste verbinding van de betrokken twee woorden zag ik in een tekst van kort na Günthers gezang, in het toneelstuk uit 1723, Den Ellefte Junii,  van de Noors-Deense schrijver Ludvig Holberg (1684-1754), waar een van de personages mede zegt: 'gaudeamus igitur, post molestum sumus', en kort erna: 'parva Scintillula habet contentula nos habebat humus'; naar de betekenis van deze bewoordingen vragen wij maar liever niet, en hoe dan ook, een gezang betrof dit niet. In de vroegste versie van het eigenlijke Gaudeamus igitur, zoals aangegeven stammend ergens uit de periode tussen 1723 en 1750, zijn vermoedelijk deze woorden ook voor het eerst in het lied verschenen. Deze oudste versie was bepaald nog geen vrolijk studentenlied, maar eerder een droefgeestige hymne. Naarmate men verder teruggaat in de tijd wordt dit alleen maar sterker.

Aldus teruggaand in de tijd zijn uit 1582 de zogenaamde 'Piae cantiones' te vinden, een uit het Oostzeegebied afkomstige bundeling van in oorsprong 74 middeleeuwse vooral Latijnse liederen van uiteenlopende aard en herkomst, zie bijvoorbeeld https://en.wikipedia.org/wiki/Piae_Cantiones. Het gaat hier om lied 52, genaamd 'Scribere proposui' ('Ik heb besloten te schrijven'), te vinden als complete Latijnse tekst met muzieknotatie in de bundel op f. 73 (recto en verso), met als links: http://runeberg.org/piaecant/0079.html en http://runeberg.org/piaecant/0080.html. Op deze pagina's staan mede de volgende teksten:

In couplet 2:
Ubi sunt qui ante nos in hoc mundo fuere? (Waar zijn zij die voor ons in deze wereld zijn geweest?)
Venias ad tumulum si vis eos videre (Laat jij komen naar de grafheuvel als je hen wilt zien)

En in couplet 4:
Vita brevis, breviter in brevi finietur, (Het leven is kort, het zal kortaf in korte tijd eindigen,)
Venit mors velociter & neminem veretur (De dood komt snel & vreest niemand)

De latere tekst uit vroege droeve versie van het Gaudeamus igitur is hier al goed te herkennen. Zie verder voor een aardige gezongen weergave van dit lied 52, met Latijnse tekst en een Engelse vertaling als gecombineerde ondertiteling:

https://www.youtube.com/watch?v=cuvR8bJcKzk

Verder teruggaande in de tijd is er een lied te vinden uit circa 1399, dat zich al vanaf die tijd bevindt in het Benedictijner klooster op de berg Montserrat bij Barcelona, en dat in de negentiende eeuw samen met andere oude liederen en geschriften is gebundeld in een rood lederen omslag, welke bundeling inmiddels bekend staat als het 'Llibre Vermell de Montserrat', zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Llibre_Vermell_de_Montserrat. Het betrokken lied, het tiende lied in deze bundel, op ff. 26 (verso) en 27 (recto), is bekend onder de titel 'Ad mortem festinamus' (weer te geven als 'Wij haasten ons naar de dood'). Zie voor een tekstweergave van dit lied, inclusief muzieknotatie, https://www.cervantesvirtual.com/obra-visor/llibre-vermell-de-montserrat--0/html/ff6fe3e2-82b1-11df-acc7-002185ce6064_93.html en https://www.cervantesvirtual.com/obra-visor/llibre-vermell-de-montserrat--0/html/ff6fe3e2-82b1-11df-acc7-002185ce6064_94.html.

Het betrokken lied is een rondedans en een zogenaamde 'danse macabre', een dodendans, en het is wat dat betreft wel genoemd als het laatste lied van de Middeleeuwen van deze soort na afloop van de eerder in die eeuw geheerst hebbende Zwarte Dood. Op de tekstweergave van het lied is overigens te zien dat de tekst veel zogenaamde 'abbreviaturen', middeleeuwse afkortingen, bevat, waardoor deze tekst zelf soms minder eenvoudig toegankelijk is. Zie voor een aanklikbare gezongen versie, met eronder trouwens de complete voluit uitgeschreven Latijnse tekst van het lied - dat eveneens 'Scribere proposui' bevat - en met daaronder een goed toegankelijke Duitse vertaling ervan:

http://javierhagen.ch/composition-admortemfestinamus.htm

In het tweede couplet is ook hier de latere tekst uit de vroege versie van het Gaudeamus igitur te herkennen:

Vita brevis breviter in brevi finietur, (Het korte leven zal kortaf in korte tijd eindigen,)
Mors venit velociter quae neminem veretur (De dood komt snel die niemand vreest)

Nog verder teruggaande in de tijd is er dan de vroegste versie te vinden van tekst zoals deze uiteindelijk op een eigen manier is te herkennen in het Gaudeamus igitur. Het betreft een gezang dat is opgenomen aan het einde van een manuscript dat in 1267 in Engeland is samengesteld, en dat zich thans bevindt in de Bibliothèque nationale de France, als 'manuscrit français 25408'; het betrokken gezang, dat ook bekend staat onder de naam ‘De contemptu mundi’ (‘Over de verachting van de wereld’), is te vinden, met muzieknotatie, in dit manuscript op f. 120 (recto), zie https://gallica.bnf.fr/ark:/12148/btv1b9063366p/f122.item (rechterpagina), en het begint, net als de beide hier eerder genoemde maar in de tijd later te plaatsen gezangen, met 'Scribere proposui'. De Latijnse tekst uit het handschrift bevat ook veel abbreviaturen, en is, met toch nog enkele toenmalige onduidelijkheden, voluit uitgeschreven in het boek van Edélestand du Méril, uit 1847, getiteld Poésies populaires latines du Moyen âge, pp. 125-127, onder het kopje: 'Du mépris du monde'. De Latijnse tekstregels bevatten telkens veertien lettergrepen en ze zijn berijmd, met aan het einde van ieder couplet het refrein: 'Surge surge vigila semper esto paratus': Sta op, sta op, wees wakker, wees altijd voorbereid; deze zin is niet onwaarschijnlijk gericht op het altijd voorbereid dienen te zijn op de dood, op het eeuwige leven. In ieder geval is dit refrein veel later ook zo nog te vinden in het betrokken lied 52 uit de Piae cantiones van 1582.

Teruggaande naar het lied zelf uit het manuscript van 1267, hieronder laat ik met behulp van de weergave uit 1847 de volgens mij goed uitgeschreven Latijnse tekst uit het manuscript zelf volgen:

Scribere proposui de contemptu mundano (Ik heb besloten te schrijven over de verachting voor het wereldse)
iam est hora surgere de sompno mortis vano (reeds is het tijd om op te staan uit een lege slaap van de dood)
zizaniam spernere sumpto virtutum grano (om het onkruid te verwijderen na de graankorrel van de deugden te hebben aangenomen)
Surge surge vigila semper esto paratus (Sta op, sta op, wees wakker, wees altijd voorbereid)

Vita brevis brevitas in brevi finietur (Het leven is kort, kortheid zal in korte tijd eindigen)
mors venit velociter et neminem veretur (de dood komt snel en vreest niemand)
omnia mors perimit et nulli miseretur (de dood vernietigt alles en heeft met niemand medelijden)
Surge surge vigila semper esto paratus (Sta op, sta op, wees wakker, wees altijd voorbereid)

Tela fit aranee presentis mundi vita. (Het leven van de huidige wereld wordt een spinnenweb)
labilis et flebilis non est in tuto sita (glibberig en beklagenswaardig, het is niet neergelegd op een veilige plaats)
labitur et flectitur non est exinanita (het glipt weg en wordt omgebogen, het is niet leeggemaakt)
Surge surge vigila semper esto paratus (Sta op, sta op, wees wakker, wees altijd voorbereid)

Ubi sunt qui ante nos in hoc mundo fuere (Waar zijn zij, die voor ons in deze wereld zijn geweest)
venies ad tumulos si eos vis videre (je zult komen naar de grafheuvels als je hen wilt zien)
cineres et vermes sunt carnes computruere (as en wornen zijn het, de stukken vlees zijn weggerot)
Surge surge vigila semper esto paratus (Sta op, sta op, wees wakker, wees altijd voorbereid)

In hac vita nascitur vir omnis cum merore (in dit leven wordt ieder mens geboren met verdriet)
et in vitam ducitur humano cum labore (en voor het leven wordt het geleid met menselijke arbeid)
et post vitam clauditur cum funeris dolore (en na het leven wordt het afgesloten met het verdriet van de begrafenis)
Surge surge vigila semper esto paratus (Sta op, sta op, wees wakker, wees altijd voorbereid)

Si conversus fueris et velud puer sanctus (Als jij veranderd zou zijn geweest en net als een onschuldig kind)
et vitam mutaveris in meliores actus (en het leven zult hebben veranderd tot betere daden)
sic intrare poteris regnum Dei beatus (zul jij zo voldaan kunnen binnentreden in het koninkrijk van God)
Surge surge vigila semper esto paratus (Sta op, sta op, wees wakker, wees altijd voorbereid)

Zie voor een gezongen versie:
https://www.youtube.com/watch?v=J4o4m7Y5EK4

In het tweede en het vierde couplet zijn ook hier weer op eigen manier de teksten te herkennen zoals genoemd in het betrokken veel latere lied 52 uit de Piae cantiones van 1582, maar hier nog in omgekeerde volgorde:

In couplet 2:
Vita brevis brevitas in brevi finietur (Het leven is kort, kortheid zal in korte tijd eindigen)
mors venit velociter et neminem veretur (de dood komt snel en vreest niemand)

En in couplet 4:
Ubi sunt, qui ante nos in hoc mundo fuere (Waar zijn zij, die voor ons in deze wereld zijn geweest)
venies ad tumulos si eos vis videre (je zult komen naar de grafheuvels als je hen wilt zien)

Zeker in het vroege Gaudeamus igitur, maar ook in de hedendaagse versie ervan zijn deze teksten ongetwijfeld te herkennen, maar dan in de latere omgekeerde volgorde, te vergelijken al met het eerder genoemde latere gezang uit 1582. De volledige tekst en de melodie uit 1267 hebben verder nog weinig gemeenschappelijks met het Gaudeamus igitur zoals wij het kennen. Het is in de oude tijd vooral een godsdienstige hymne, een vooral droevig verhaal over de korte duur van het leven.

Vanuit het lied uit 1267 is de invloed hiervan op de latere liederen uit 1399 en 1582 duidelijk te herkennen. Het lied uit 1399 lijkt hierbij vooral een eigen ontwikkeling te zijn geweest die zelf niet verder is gegaan richting het lied uit 1582 en evenmin richting het latere Gaudeamus igitur. Het lied uit 1582 is duidelijk gebaseerd op het lied uit 1267 en lijkt wel tevens een mogelijke basis te zijn geweest van de vroegste versie van het eigenlijke Gaudeamus igitur die is verschenen ergens tussen 1723 en 1750. Aldus lijkt het duidelijk dat het Gaudeamus igitur uiteindelijk op een eigen manier inderdaad teruggaat tot het lied uit 1267, hoe anders de beide liederen uiteindelijk ook zijn.

Verder teruggaande versies dan het gezang van 1267 heb ik overigens niet gevonden, en evenmin heb ik kunnen achterhalen wie de oorspronkelijk auteur was van dit lied. Wel zag ik soms als mogelijke auteur een verwijzing naar de Engelse schrijver Walter Map (circa 1140 - circa 1209), maar meer dan speculatief lijkt dit niet te zijn geweest. Wat ik wel heb gevonden in een ouder manuscript zijn de tekstregels uit het eerste couplet van de versie uit 1267, overigens wel met afwijkende abbreviaturen:

Scribere proposui de contemptu mundano (Ik heb besloten te schrijven over de verachting voor het wereldse)
iam est hora surgere de sompno mortis vano (reeds is het tijd om op te staan uit een lege slaap van de dood)
zizaniam spernere sumpto virtutum grano (om het onkruid te verwijderen na de graankorrel van de deugden te hebben aangenomen)
Surge surge vigila semper esto paratus (Sta op, sta op, wees wakker, wees altijd voorbereid)

Het hier betrokken oudere manuscript is eveneens te vinden in de Bibliothèque nationale de France, als 'manuscrit latin 7617', en het is kennelijk te dateren tussen 1175 en 1200; het is toegeschreven aan een zekere Papias de Lombard - van wie men weinig weet, maar wel dat hij actief was in de jaren 1040-1060 - en dit manuscript betreft het eerste deel van een toenmalig woordenboek: Papias' Elementarium doctrinae erudimentum [A-E], en dat ook wel bekend is als zijn Vocabularium [A-E]. De desbetreffende tekstregels, zonder muzieknotatie, zijn te vinden aan het einde van dit manuscript, op f. 100 (recto), en ze zijn mogelijk opgenomen mede vanwege het rijm van de eerste drie regels, die eindigen op '-ano'.

Zie https://gallica.bnf.fr/ark:/12148/btv1b10032611d/f102.item (rechterpagina).

Het is hier echter onduidelijk wie de auteur van deze regels was. Deze tekstregels kunnen door Papias zelf zijn geschreven, als door hemzelf als eerste eigen geschreven tekst of als weergave door hem van reeds toen al bestaande tekst van een ander, maar de tekstregels kunnen ook geschreven zijn door een latere kopiist van het totale of gedeeltelijke werk, bijvoorbeeld uit de twaalfde-eeuwse tijd van het betrokken manuscript zelf, en eveneens kunnen de tekstregels achteraf aan het dan al langer bestaand hebbende manuscript zijn toegevoegd door nog een ander, zelfs bijvoorbeeld, ondanks de afwijkende abbreviaturen, op basis van het eventueel dan al bestaand hebbende gezang uit 1267. De tekstregels uit het oudere manuscript kunnen dus inderdaad ouder zijn dan dezelfde tekstregels uit 1267, maar het is ook mogelijk dat dit niet zo is. Vooralsnog is dus slechts te concluderen dat het lied uit 1267 op de eigen manier, in ieder geval als gezang, vermoedelijk de oudste voorloper is van het Gaudeamus igitur, maar dat de tekst zelf van dit lied uit 1267, geheel of gedeeltelijk, zeer wel nog ouder kan zijn.

In de tijd van het manuscript uit 1267 waren er overigens wel meer liederen in omloop over de 'contemptus mundi', over 'de verachting van de wereld', met verachting voor al het daarbij behorende wereldse streven naar rijkdom en roem, mede omdat dit alles in de dood toch verloren zou gaan; men streefde toen liever naar een vooral sobere levenswijze, waarbij men als het ware graag probeerde terug te grijpen naar de beginjaren van het Christendom.

Dat het leven van korte duur is was trouwens veel eerder bij de Ouden al duidelijk gemaakt, en in een vorm die in de Middeleeuwen ongetwijfeld bekend was: Seneca Minor (14 v.Chr. - 65 na Chr.), de leermeester van de Romeinse keizer Nero, had al een stuk geschreven 'De Brevitate Vitae' (https://nl.wikipedia.org/wiki/De_brevitate_vitae), dus een gezang op het korte leven was als zodanig ongetwijfeld niet iets nieuws in die tijd. Eveneens de vraag naar de verblijfplaats van de vroeger geleefd hebbenden was al oud, in oorsprong oudtestamentisch oud zelfs (zie Baruch 3:16-19), dus ook dit zou niet iets nieuws zijn geweest in die middeleeuwse tijd.

Hoe dan ook, het zal uit het voorgaande ongetwijfeld duidelijk zijn geworden hoe de teksten over de korte duur van het leven zijn terecht gekomen in het hedendaagse Gaudeamus igitur, en hoe dit lied zich heeft ontwikkeld. De omslag van de vooral droevige hymne op het korte leven naar het vrolijke studentenlied zoals wij het kennen is vermoedelijk te danken geweest eerst aan Günthers initiatief uit 1717 om de vrolijkheid te koppelen aan de droefheid, en daarna aan Kindlebens modernisering van het lied in 1781.

Opgemerkt wordt nog dat niet alleen voor de droefheid van het lied, maar ook voor de vrolijkheid ervan wij eveneens weer kunnen kijken naar de Ouden: Horatius (65 v.Chr. - 8 v.Chr.) beschreef het immers al: 'Carpe diem': Pluk de dag! Dit zou een mooi motto kunnen zijn voor het hedendaagse Gaudeamus igitur. Ook wat dit betreft is er dus, met Bijbelverwijzing naar het Boek Prediker, 'nihil sub sole novum', niets nieuws onder de zon...

Afsluitend over beide liederen, het Io vivat en het Gaudeamus igitur hebben allebei een lange geschiedenis, en voor alle huidige en oud-corpsleden blijft het zinvol, en aardig, om in grote lijnen te weten waar deze door ons allen eens veel gezongen liederen vandaan zijn gekomen.

                                                                                                                                                          -o-

 

 

 

 

 

 

 

 


Stiva-Stido: Reinoud Rijntjes (1963) en Ilona Jansse (1990)
25dec

Stiva-Stido: Reinoud Rijntjes (1963) en Ilona Jansse (1990)

Door Jet van Roosmalen (1990) Positiviteit Hij, haar stiefvader en zij, de dochter van zijn Tineke. ‘Stiefdochter’ vindt hij toch wat...

COLUMN: Procedurefetisjisme
11dec

COLUMN: Procedurefetisjisme

Column: Procedurefetisjisme Door Norman Schreiner (1962) Seniore oud-leden kunnen zich nog wel het jaar 1968 herinneren. Ruim 54 jaar...

Reacties

Log in om de reacties te lezen en te plaatsen