Markante Verhalen

Interview met Meneer Van Laatum (†)

Meneer van Laatum bij zijn poppenhuizen [Foto: Bernhard Dalenoord (1963)]

Interview met P.J.W.van Laatum,
Bedrijfsdirecteur van Sociëteit Hermes, van 1955-1985

 

‘Het was echt geen achturige werkdag!’

 

Door Norman Schreiner (1962) en Bernhard Dalenoord (1963)

 

P.J.W. (Piet) van Laatum wordt in 1919 in Dordrecht geboren als zoon van een hovenier. Hij krijgt een opleiding tot bakker en aangezien zijn vader door de crisis moeite heeft om rond te komen, wordt de jonge Piet al vroeg de kostwinner. Op zijn 17e wordt hij aangenomen als tweede kok op de lijnvaart. Door de toenmalige zeeblokkades komt hij terecht als stoker op de Rijnvaart. Daarna werkt hij aan de wal in bakkerijen en restaurants in Duitsland en vervolgens weer in Nederland. Enige tijd later gaat hij weer varen, nu als hofmeester bij de Stoomvaartmaatschappij Zeeland. In 1955 is Sociëteit “Hermes” op zoek naar een nieuwe bedrijfsdirecteur. De directeur van deze rederij, oud-lid van het RSC, laat uitzoeken of er iemand binnen de organisatie voor de functie geschikt is. De hofmeester Van Laatum lijkt een goede kandidaat. In april 1955 gaat hij aan de slag in de Sociëteit aan de Eendrachtsweg 35, waar hij tot 1961 met zijn gezin op de tweede verdieping woont. In 1969 beleeft hij de verhuizing van de Sociëteit naar de Robert Baeldestraat, waar hij ten slotte in 1985 op 66-jarige leeftijd afscheid neemt. Hij heeft dan de ene helft van zijn dienstverband in de oude Sociëteit doorgebracht en de tweede helft in de nieuwe. Na zijn afscheid wordt hij koninklijk onderscheiden en tevens benoemd tot honorair bedrijfsdirecteur van Sociëteit Hermes.

Op 22 december 2010 ontving ‘Meneer Van Laatum’ (want zo werd hij immers aangesproken) de oud-leden Norman Schreiner (1962) en Bernhard Dalenoord (1963) voor een vraaggesprek in zijn appartement in Ommoord, gelokaliseerd op de zesde verdieping met fraai uitzicht op de skyline van Rotterdam.

In februari 2018 overlijdt meneer Van Laatum op 98-jarige leeftijd te Rotterdam

 

Van Laatum: Ik denk nog minstens drie uur per dag aan de Sociëteit, en als ik er de pest in heb nog langer. Nee hoor, een grapje, want ik heb er een mooie tijd gehad. Ik ben nu 91 jaar. U weet misschien dat ik altijd gedichten heb gemaakt. Ik heb er één gemaakt die nu heel erg tot zijn recht komt. Het gaat over de ouderdom.

'De ouderdom komt met gebreken
en dat is een eeuwenoude spreuk
't Is waar: de spankracht is geweken
't Is waar: het geheugen krijgt een deuk
Het gezichtsvermogen is aan het falen
De schedel, die begint te kalen
Het gehoor, dat laat je in de steek
De hormonen raken wat van streek
Het gebit is aan vervanging toe
Het lichaam is wat sneller moe
Gewrichten kraken in hun voegen
en de spieren moeten harder zwoegen
Maar toch wil ik nog lang niet stoppen
Laat het in de borst maar blijven kloppen'

 

Fraai gedicht! En er zit een uitgekiend metrum in. Wellicht dat drs. P. dit graag had gehoord. Hij is verzot op Nederlandse taal en gedichten. Overigens, misschien kunt u wat vertellen van uw leven daarvoor? Waar stond uw wieg?
Op 6 april 1919 ben ik in Dordrecht geboren. Ik heb er tot mijn 17e jaar gewoond. Mijn eerste herinnering is dat wij in Dordrecht aan het verhuizen waren. Ik was 6 jaar, en ik mocht in de verhuiswagen naast de chauffeur zitten. Dat vergeet ik nooit meer. Ik ging in Dordrecht naar school, later ook naar de avondschool.

Mijn vader was hovenier. Hij heeft erg veel last gehad van de crisis, waardoor ik zelfs kostwinner geworden ben. Maar eerst ging ik naar de bakkersschool; omdat ik kostwinner was, werd ik vrijgesteld van militaire dienst. Daar ik goed had leren koken ben ik tamelijk goed de oorlogsjaren doorgekomen.

Op mijn 17e ben ik als tweede kok gaan varen op de Batavierenlijn tussen Rotterdam en Londen. Later in 1939 één keer met de Batavier-3 op Cadiz in Spanje. Op die reis hebben we 175 joodse vluchtelingen als passagiers mee kunnen nemen. Ze mochten daar niet van boord, maar konden uiteindelijk in Cadiz wel overstappen op een Italiaanse boot naar Chili. Toen we terugvoeren naar Nederland was de oorlog uitgebroken. We hadden een heel grote lading kurk uit Portugal aan boord. Al gauw ging het grapje dat als we getorpedeerd zouden worden, we in ieder geval niet zouden zinken.

Na terugkeer zat de zeevaart er vanwege de blokkades wel op en moest ik wat anders zoeken. Ik had een oom die bij de REA als kapitein met een stoomboot op de Rijnvaart voer. Ik kon bij hem als stoker aanmonsteren. Dat heb ik een jaartje gedaan. Toen ben ik ermee opgehouden en ging terug naar Dordrecht. Wat bleek? Omdat ik op de Rijnvaart had gezeten was ik in Dordrecht niet meer ingeschreven en had ik geen recht meer op distributiebonnen. Ik had Rijnschipperpapieren en daarmee kon ik alleen maar eten kopen. Ik zat redelijk in zak en as. Dus dan toch maar weer terug naar de boot van mijn oom. Die lag in Duitsland, dus ik met de trein ernaartoe. De boot lag in het plaatsje Höchst, een plaatsje ten zuiden van Frankfurt. Mijn oom Arie zag mij aankomen, maar moest mij teleurstellen: “Sorry Piet, ik heb inmiddels al iemand anders aangenomen.” Dus daar stond ik. Aan de wal in Höchst. Ik ben toen maar het dorp ingelopen en heb bij de eerste de beste bakkerij aangeklopt met de vraag of ze iemand konden gebruiken. Ze hadden gebrek aan jonge bakkerijmedewerkers, omdat veel Duitse jonge mannen toen de Wehrmacht in moesten. Dus ze konden mij goed gebruiken.

Ja, het bakkers- en koksvak heeft mij goed geholpen, want voordat ik terugging naar Nederland heb ik in verschillende horecagelegenheden in Duitsland gewerkt. Force majeure, omdat ik in Nederland geen levensmiddelenkaarten kon krijgen. Een van de horecagelegenheden was restaurant Die Drei Hasen in Frankfurt en daar kwam ik mijn eerste vrouw Wilma tegen. Zij overleed begin jaren tachtig, na 39 jaar huwelijk.

Na een tijdje in een hotel in Heinsberg gewerkt te hebben moesten we evacueren en gingen we terug naar Nederland met de spulletjes die we hadden. Alles gepakt op een bolderwagen die ik in Heinsberg - vlak bij de Nederlandse grens onder Roermond - had kunnen pikken van Duitse soldaten die op de vlucht waren, omdat de Engelsen en de Amerikanen eraan kwamen.

Na de oorlog heb ik eerst mijn oude vak opgepakt, bij Bakkerij Bijl in Dordrecht. Maar wat later ben ik toch weer gaan varen. Nu bij de Stoomvaart Maatschappij Zeeland die op Engeland voer en inmiddels was ik hofmeester. Dat was tot 1955 aan toe, want toen kwam “Hermes”.

Wat hebben jonge mannen toen veel meegemaakt. Maar vertel eens: hoe kwam u bij de Sociëteit terecht?
Dat ging zo: op een dag in 1955 werd ik bij mijn baas, de heer Mentink, op zijn kantoor geroepen en die vroeg mij of ik niet ‘op de wal’ wilde gaan werken. Ze zochten een directeur voor een studentensociëteit. "Wilt u mij soms kwijt?" vroeg ik. "Ik wil je eigenlijk niet kwijt," zei hij, "maar ik vraag je dit op verzoek van mijn directeur, de heer Van de Roemer."

Van de Roemer was directeur van de Maatschappij Zeeland en ik meen mij te herinneren dat hij oud-lid was, of zelfs bij het RSC in de Senaat  had gezeten.  Voor de Sociëteit werd een “verstandig iemand” (‘ha-ha’), dus een vakman gezocht. Het Sociëteitsbestuur had hem gevraagd uit te kijken naar een geschikte kandidaat. Zo is het gekomen. Maar bij de kennismaking had ik toch een beetje een vertekend beeld gekregen. Ik ben op 18 april 1955 begonnen.

[Noot redactie: Onderzoek in oude Almanakken leert ons dat het hier gaat om H.J. van de Roemer, bij het RSC aangekomen in 1920. Uit de Almanakken blijkt niet dat hij een functie in de Senaat of het Sociëteitsbestuur bekleedde. Wel blijkt hij in het Bestuur van de RSC-dispuutvereniging De Blaauwe Acoleyen de functie van Vicaris te hebben vervuld. Aan de toenmalige Nederlandsche Handels-Hoogeschool verkreeg Van de Roemer het Diploma Handelseconomie (d.h.) op 11 december 1923 en vervolgens bouwde hij een carrière op in de Rotterdamse scheepvaartbranche. Toen Van Laatum werd gepolst, zou Van de Roemer vermoedelijk circa 52 jaar oud geweest kunnen zijn. In het Maritiem Museum Rotterdam bevindt zich een plaquette met het portret van H.J. van de Roemer.]

U was destijds aangenomen door Ruut Nieuwenhuis, die was President van het Sociëteitsbestuur tot 29 maart 1955. U bent officieel begonnen tijdens de eerste weken van het opvolgende bestuur van Frans Swarttouw. Maar u kwam alvast een handje helpen vóór dat u officieel in dienst kwam, want er was tussen 10 en 19 maart 1955 een AIESEC-congres gaande.
Ja, de eerste dag dat ik ter Sociëteit kwam, waren de zalen vol met keurig in pak en robes geklede heren en dames uit allerlei landen en ik hoorde verschillende buitenlandse talen spreken. Het sprak mij allemaal erg aan, maar het bleek een momentopname te zijn van het internationale AIESEC-congres dat toen gehouden werd. Toen ik een paar dagen later mijn nieuwe baan echt oppakte was het congres  afgelopen en waren de buitenlandse gasten  allemaal naar huis. Dat het er daarna heel anders aan toe kon gaan was mij van te voren niet verteld en zo maakte ik vervolgens kennis met heel andere taferelen.

U woonde toch bovenin de Sociëteit?
Ja, de eerste zes jaar tot 1961. Samen met mijn vrouw Wilma en onze zoon. Je kunt je voorstellen dat dit zo zijn voor- en nadelen had. De nadelen hoef ik niet te noemen. Zelfs heb ik - ik meen in 1960 - vanwege die beroerde huisvesting nog even naar een andere baan voor de Mensa Academica in Nijmegen gesolliciteerd. Maar we zijn toch in Rotterdam gebleven, want we kregen een huis aan de Claes de Vrieselaan. Maar, en zeker in het begin, had het toch ook zijn voordelen om bij je werk te wonen. In 1967 verhuisden we naar de Keloggplaats in Ommoord, naar de 12e etage in een flatgebouw met mooi uitzicht over Rotterdam. Pas veel later ben ik in naar deze flat aan de Joliotplaats in Ommoord verhuisd.

Hoe zag uw werkdag er uit?
Voor negen uur ging ik 'naar beneden'. De werksters waren dan meestal aan de gang. De medewerkers waren onder anderen de chef-kok, Helwich, die kortweg “Chef” werd genoemd, onze administrateur Barendregt, de  pedellen Jan Ooms (“Jan”), en later Joop Voerman (“Joop"). En niet te vergeten onze timmerman Hes. Hes had letterlijk een houten kunstbeen, en als je hem vroeg waar dat van gemaakt was dan zei hij “van kreupelhout natuurlijk”. Na zijn werk stopte hij zijn eigen been in een bak met lauw water en zijn houten poot  zette hij in de teakolie.

Tja, wat deed ik verder op zo'n dag? De dagelijkse dingen werden besproken, maar ook de diners, borrels, de inhuur van ambulanten, die je nu uitzendkrachten zou noemen. En niet te vergeten de toen nog gesubsidieerde Mensa, waar per dag een paar honderd studenten kwamen eten, ook niet-leden. Je kreeg toen nog voor 90 oude centen (nu 40 eurocenten) een complete mensamaaltijd. Vlak voor sluitingstijd van de Mensa werd in de zalen beneden omgeroepen “Hoogste tijd voor de Mensa”. Na de Mensa, omstreeks kwart over zeven, zat mijn werkdag er doorgaans op. Maar ja, er werden ook vaak grotere diners gehouden. Het was echt geen acht-urige werkdag hoor!

Herinnert u zich nog echt bijzondere voorvallen?
Ach, ik heb heel leuke dingen meemaakt, ook dwaze en gekke dingen als ik eraan terugdenk.

Een heel bijzondere gebeurtenis  was het bezoek in 1958 van Koningin Juliana aan de Sociëteit ter gelegenheid van de hippische dag van het negende lustrum van het Rotterdamsch Studenten Corps. Hare Majesteit werd vergezeld door prins Bernhard en prinses Margriet. Geluncht werd in de Voorzaal. Ten behoeve van de koninklijke dames werd op de eerste verdieping een - laat ik zeggen - boudoir ingericht. Dit werd helemaal keurig geschilderd met reukloze verf, en voorzien van een nieuwe wc-pot. Hes, de timmerman, had een mooie rails gemaakt waaraan enige uit mijn woning aangesleepte vloerkleden en gordijnen werden opgehangen.

Maar hoe vond u het nou om in een unieke organisatie terecht te komen waar een vijftal jongeren tussen de 20 en 25 jaar het 'management' vormden?
Tja, die hadden natuurlijk een verstandig iemand nodig. Ik durf gerust te zeggen dat ik mij toen wel voldoende vakman voelde. Ik had verstand van uiteenlopende horeca-technische zaken: ik was kok geweest, banketbakker, barman... Alle 'takken van sport' binnen de horeca had ik toen al beoefend, tot hofmeester aan toe.

Maar dit 'jonge management' verdween weer na een jaar en dan komt er weer een nieuw sociëteitsbestuur.
Nee, in die begintijd wisselden ze om het half jaar. Dan ging de helft eruit, en de andere helft bleef zitten. Zo bleef je altijd een harde kern behouden, en dat was wel goed voor de continuïteit. Maar dat is later veranderd. De studie kreeg een hele andere structuur, en toen stapte het Sociëteitsbestuur over op eens per jaar collectief wisselen.

Met wie had u het meest te maken in het Bestuur?
Het meest had ik eigenlijk met de Consumabel te maken. En met de Penningmeester, voor de financiële afrekening natuurlijk. Met de anderen veel minder. En o ja, ieder jaar kwam er weer een nieuwe ploeg tweedejaars barcommissarissen. Die moest ik de fijne kneepjes van het biertappen leren. En ook het aanslaan van een vat bier, dat was een hele kunst. Je moest de leidingbuis heel snel krachtig omlaag duwen, anders spoot de inhoud van het vat alle kanten op. Daarvan heb ik nogal wat taferelen meegemaakt. Sommigen leerden dat nooit.

U heeft zowel aan de Eendrachtsweg gewerkt als aan de Robert Baeldestraat. Was dat erg verschillend?
In 1969 werd er verhuisd en dat was echt wel nodig, want het oude gebouw voldeed niet meer. Het werd veel te klein, maar ook te zwak, want bij grote feesten ging de vloer van de feestzaal op de eerste verdieping soms gevaarlijk meedeinen.

Ach, de sfeer veranderde niet zoveel. Wel was alles nieuw en ruim. Ik ben ook betrokken geweest bij de plannen voor de inrichting van de nieuwe Sociëteit. Het idee van de nieuwe goederenlift is van mij. Ze hadden oorspronkelijk een lift gepland, waar je alleen maar op borsthoogte goederen uit kon laden. Ik zei: "Pas even op. Er moeten ook vijftigliterbiervaten vanuit de bierkelder met deze lift naar boven. Als je die van borsthoogte uit de lift naar beneden moet tillen, lijkt me niet zo handig." Toen hebben ze de tekening zodanig veranderd dat de liftopening tot vloerniveau werd doorgetrokken, zodat je zo'n zwaar vat bier er soepeltjes uit kon rollen en niet hoefde te tillen.

Die Sociëteit was gebouwd op de groei. Hadden wij in de jaren zestig een aanwas van ongeveer 100 leden, in de tachtiger jaren bleek die aanwas zelfs 300 leden per jaar te zijn. Kon u dat allemaal wel behappen?
Ja, dat ging allemaal wat grootschaliger. We hadden toen een Mensa die besloeg een enorme ruimte: dat waren de huidige Rode Zaal plus de huidige Lekkûr  samen. Daar hadden wij meer dan 300 mensamaaltijden per dag. Toen hadden we iedere avond zelfs vijf man in de keuken werken. Daar waren ook drie verplichte stagiaires bij, afkomstig van de horecavakschool.

De nieuwe Sociëteit lag wel ver uit de buurt van de Claes de Vrieselaan, waar u vanaf 1961 woonde.
Ja, maar ik vertelde al: toen de bouw zo’n beetje begonnen was zijn wij in 1967 verhuisd naar Ommoord. Niet dit appartement hoor, maar eerst een ander. In 1982 overleed mijn vrouw Wilma. In 1985 ben ik getrouwd met Wien Schouten, met wie ik al vijftien jaar had samengewerkt. Mijn stiefzoon is nu eerste steward op de Hollandica van Stenaline, een aardje naar zijn vaartje.

Zo zijn we al pratend bij het jaar 1985 beland. U ging toen met pensioen, maar u was toen toch al 66 jaar?
Ja dat klopt, maar ik wilde 30 pensioenjaren opbouwen en had nog steeds plezier in mijn werk. Natuurlijk ben ik heel blij en trots op mijn Lidmaatschap in de Orde van Oranje Nassau en vanzelfsprekend ook met mijn benoeming tot honorair bedrijfsdirecteur. De daarbij horende zilveren sociëteitsring gaat nooit van mijn vinger af! Ter gelegenheid van mijn afscheid is er nog een Blad Hermes aan mijn periode bij de Sociëteit gewijd.

En nu, hoe ziet uw dagindeling er nu uit?
(Met een lach) Nou, nu met mijn 91e doe ik niet zo veel meer. Ik kom de deur nauwelijks meer uit. Maar na 1985 heb ik nog van alles gedaan. Als vrijwilliger was ik druk, ook bestuurlijk, met de Fotowerkgroep Ommoord. Ik ben gaan schilderen. Kijk maar om u heen: allemaal echte Van Laatums aan de wanden. Ik ben dol op knutselen en ik heb veel poppenhuizen en spaarhuisjes gebouwd waarmee ik kinderen en kleinkinderen van oud-leden heb kunnen verblijden. Ook ben ik gaan schrijven. Velen kennen het boekwerkje 'Het Gat' wel, waarin ik een aantal van mijn belevenissen op en rond de Sociëteit aan het papier toevertrouwd heb.

En straks?
Wat zou ik het geweldig vinden om het honderdjarig bestaan van Sociëteit “Hermes” te mogen meemaken!

[Noot redactie: Deze wens van de heer Van Laatum werd vervuld. Als speciaal genode gast nam hij deel aan de lunch in De Pijp waar de honorair- en oud-bestuurderen op 21 november 2013 een begin maakten met de viering van deze bijzondere dag. Het gedicht over de ouderdom droeg hij met luide stem voor.]

                                                                                                         -o-

Zoals hierboven reeds vermeld: in februari 2018 overlijdt meneer Van Laatum op 98-jarige leeftijd te Rotterdam

 

Meneer Van Laatum in zijn flat in Ommoord.[Foto: Bernhard Dalenoord (1963)]


COLUMN: Gaat de taalknop om?
14feb

COLUMN: Gaat de taalknop om?

Door Norman Schreiner (1962)   De aantallen buitenlandse studenten die zich aan Nederlandse universiteiten inschrijven rijzen de pan...

Rotterdamse Zaken - Afl.2
14feb

Rotterdamse Zaken - Afl.2

Hoek Robert Baeldestraat/ Willem Ruyslaan: van Veengebied tot ingebouwde Sociëteit   Door Bernard Noorduyn (1972) Inleiding Vanaf 1969...

Reacties

Log in om de reacties te lezen en te plaatsen